'Ineens weet ik het. Als ik dood ben, doe ik niemand meer pijn. Ik heb er al wel eens eerder aan gedacht, aan mezelf doodmaken, maar ik durfde het niet. Ik wil dat papa spijt heeft. Dat hij heel erg moet huilen als ik dood ben en dan eindelijk ziet wat voor lieve dochter ik was. Ik moet doodgaan. Daarna zal papa veel liever voor me willen zijn, maar dan is het lekker te laat voor hem.
De blauwe sjaal is lang genoeg. Ik heb hem een paar weken geleden van mama gekregen. Het maakt niet uit dat het mijn nieuwste sjaal is. Er is niet veel ruimte in mijn kledingkast. Ik pak een stapel kleren en gooi die op mijn bed. En nog een stapel. Er hangen nu nog maar een paar kleren. Genoeg ruimte om de sjaal vast te maken. Papa heeft me veel knopen geleerd op de boot, maar die ben ik nu vergeten. Ik maak van de sjaal een rondje en trek het uiteinde erdoorheen. Ik steek mijn hoofd door de opening. Dat past. De beide uiteinden van de sjaal maak ik vast aan de stang van mijn kledingkastkast. De sjaal duwt tegen mijn nek. Mijn voeten staan nog op de grond. Ik adem diep. Je moet het nu doen. Het moet. Papa en mama willen je niet. Niemand wil je.
Dan trek ik mijn voeten op. De sjaal snijdt in mijn hals. Ik probeer te slikken, maar dat lukt niet. Mijn mond is open, mijn tong hangt naar voren. Ik krijg geen lucht. Ik stik. En ik heb pijn. Mijn voeten worden zwaar. Ik til ze nog wat verder op. Het is zwaar. Nog even, dan is het voorbij. Ik denk aan van alles door elkaar. Aan papa en mama. Aan het poesje dat ik nooit heb gekregen. Aan mijn roze fiets. Mijn huiswerk dat nog niet af is. Hoe slecht ik ben.
Boem. Ineens lig ik op de grond. De stang valt op mijn hoofd. Met mijn stuitje val ik op de rand van de kast. De pijn voel ik niet. Ik voel me mislukt. Helemaal mislukt. Want zelfs doodgaan kan ik niet.'