Het niet geloofd worden, loopt als een rode draad door mijn leven. Het begon natuurlijk met mijn vader, die bleef ontkennen me ooit seksueel misbruikt te hebben. Maar hij ontkende ook dat hij met deuren smeet, schold en een tiran was voor zijn gezin. Hij ontkende zelfs dat een rode deur rood was. Door zijn ontkenningen en ongeloof snapte ik op momenten niks meer van de wereld, vertrouwde ik niemand meer en twijfelde ik in alles aan mezelf.
Toen ik op mijn achtste eindelijk iets tegen mijn moeder durfde te zeggen, deed ze het meteen af als levendige fantasie. Dat hakte er nog duizendmaal harder in. Dat mijn bloedeigen moeder me niet geloofde. Dat ze de woorden van mijn vader verkoos boven die van mij. Dat ze nooit vroeg naar mijn kant van het verhaal en dat ze dat al die jaren volhield tot de dag van vandaag.
En dan het ongeloof van een juf die ik iets vertelde. Of de leerplichtambtenaar die de reden van mijn verzuim maar onzin vond, en me met intense paniekaanvallen weer naar school stuurde. Of de kinderarts die mijn vader wel mocht en het daarom volkomen ongeloofwaardig vond. Of die kennissen van mijn vader die wel toegaven dat ie veel te dominant en streng voor me was, maar seksueel misbruik meteen van tafel schoven.
Uiteindelijk ging ik door al dat ongeloof zelfs twijfelen aan mezelf. Totdat ik rond mijn dertigste voor het eerst de tante bezocht, waarmee we geen contact mochten hebben. Zij zei: "Dat heb ik altijd al geweten. De manier waarop je bij hem op schoot zat, hij naar je keek en over je sprak. Het was overduidelijk".
Dat moment waarop mijn tante als eerste in mijn leven het seksueel misbruik door mijn vader geloofde, was van onschatbare waarde. Ze gaf me daarmee een deel van mijn zelfvertrouwen, veiligheid en kracht terug. Niet geloofd worden als je seksueel misbruik of seksueel geweld hebt meegemaakt, is wellicht nog verwoestender dan het trauma zelf.